Een juiste bemesting voorkomt dat planten gevoelig worden voor ziekten en plagen, waardoor er minder bestrijdingsmiddelen en nieuwe planten nodig zijn.
De juiste bemesting zorgt tevens voor een goede bodemstructuur. De voor de plant noodzakelijke elementen kun je in de volgende groepen verdelen:
- macro-elementen ofwel hoofdelementen;
- micro-elementen ofwel spoorelementen;
- nevenelementen.
Macro-elementen
Macro-elementen zijn elementen waarvan de plant in verhouding grote hoeveelheden opneemt.
Dit zijn: koolstof (C), waterstof (H), zuurstof (O), stikstof (N), fosfor (P), Kalium (K), zwavel (S), Calcium of kalk (Ca) en magnesium (Mg).
Stikstof
Stikstof is nodig voor de vorming van eiwitten en bladgroen. Bij stikstofgebrek zal de plant slecht groeien en verkleuren. Stikstof overmaat geeft extra groei.
Hierdoor krijg je in veel gevallen een lang gerekte, slappe plant.
Fosfor
Planten hebben fosfor nodig voor de vorming van eiwitten, wortelontwikkeling en vorming van vruchten en zaden. Bij fosforgebrek zien we vaak bladverkleuring.
Kalium
Kalium speelt een belangrijke rol voor de stevigheid van bladeren en stengels. Hierdoor zijn planten met voldoende kalium, minder gevoelig voor ziekten en klimatologische omstandigheden. Daarnaast helpt dit element bij de vorming en het vervoer van koolhydraten en heeft het een positieve invloed op de kwaliteit van vruchten. Bij kaliumgebrek wordt het oudere blad donker en dof. Langs de rand van het blad treedt verdroging op.
Zwavel
Speelt een rol bij de waterhuishouding van de plant en zorgt zo voor het transport van voedingsmiddelen door heen de ganse plant.
Calcium
Dit element speelt een rol bij de opbouw van celwanden en het neutraliseren van zuren in de plant.
Magnesium
Magnesium is een belangrijk bestanddeel voor bladgroen. Bij magnesiumgebrek krijg je bladvergeling tussen de nerven en langs de randen. Later verkleurt dit naar bruin. Rond de nerven blijven de bladeren groen. Magnesiumgebrek komt veel voor op zandgronden en bij kalium overmaat.
1. Moet er bemest worden?
In de natuur heb je te maken met een successie. Dit wil zeggen dat de vegetatie na een periode van verandering in een eindstadium terechtkomt. Je kunt dit zien op braakliggend land. Eerst groeien er zandbindende planten, daarna krijg je een periode waarin de vegetatie steeds ruwer wordt. Als je niets doet krijg je als eindstadium meestal bos. De tussen stadia wordt sub climax stadia genoemd en het eindstadium climax stadium. In de natuur zie je dus een aanpassing van de plantengroei naar gelang de omstandigheden. Als het voedsel en de licht hoeveelheid voor de ene plant opraakt, komt er een andere plant in de plaats. In tuinen heb je te maken met cultuur. Dit is het omgekeerde van natuur. We passen de omstandigheden aan en willen de vegetatie behouden. Dit betekent dat bepaalde stoffen opraken en dus aangevuld moeten worden. Het aanvullen gebeurt best vooraleer de voedingsstoffen op zijn om te voorkomen dat er gebrek verschijnselen ontstaan.
2. Wat moet er bemest worden?
We bemesten meestal om de planten te voeden en om de grond te verbeteren. Van alle planten is de opbouw bekend. Deze opbouw geeft samen met de kennis over de natuurlijke groeiplaats, informatie over de eisen die de plant aan de omgeving stelt. Deze kennis wordt gebruikt om meststoffen samen te stellen. Om precies te bepalen wat er gegeven moet worden laten bedrijven regelmatig de bodemsamenstelling onderzoeken. Aan de hand hiervan wordt er een bemestingsadvies gegeven. Wilde planten geven vaak een indicatie over de samenstelling van de grond. Zo wijst brandnetel op de aanwezigheid van stikstof en klein hoefblad op kalk. Varens en mossen zijn indicatoren voor zure grond.
3. Grondverbetering
Soms bemest men om de bodemstructuur en de zuurgraad (pH) te verbeteren. Eenvoudig gesteld gebruikt men voor structuurverbetering op zandgrond organische stof en op kleigrond kalk. De pH kun je verhogen met basische stoffen als kalk en verlagen met zure kunstmeststoffen en veenproducten. Voor het meten van de pH zijn eenvoudige setjes te koop.
4. Meststoffen
Er zijn zeer veel verschillende soorten meststoffen in de handel. In grote lijnen kun je ze verdelen in
- organische meststoffen
- anorganische meststoffen of kunstmeststoffen.
4.1 Organische meststoffen
Organische meststoffen zijn dierlijke en plantaardige afvalstoffen die we aan de bodem toedienen. Vaak worden deze stoffen fabrieks matig verwerkt voordat ze verkocht worden. Het is natuurlijk ook mogelijk om ze zuiver te gebruiken. Organisch tuinafval kan gecomposteerd worden tot een waardevol product. Organische mest bevat voedingsstoffen, stimuleert het bodemleven en verbetert de bodemstructuur. Niet alle organische stoffen zijn echter even waardevol. Als het om voedingsstoffen gaat is het moeilijk om ze op maat toe te dienen. Producenten van organische meststoffen zijn DCM, VIANO, ASEF, ....
4.1.1 Toedienen van organische meststoffen
Liefhebbers van tuinen weten dat planten mest nodig hebben maar hebben moeite met de hoeveelheden en het tijdstip van toedienen.
Toedienen van compost, In de praktijk blijkt compost een betere bodemverbeteraar te zijn dan dierlijke mest. Het zorgt voor een evenwichtige opbouw van het bacterieleven in de bodem. Voordelen:
- Zandgrond wordt beter bewerkbaar en houdt beter vocht vast.
- Vette grond wordt beter bewerkbaar en beter lucht doorlaatbaar.
Op zware kleigrond wordt compost voor de winter aangebracht en op lichte zandgrond doet men dit in de maanden maart en april.
In de border en op het gazon brengt men jaarlijks een laagje van ongeveer 1 cm aan. Het gras van het gazon groeit door het laagje compost heen.Compost in de border kan lichtjes worden ondergewerkt.
4.1.2 Toedienen van dierlijke mest
Elke tuingrond heeft een voorgeschiedenis, meestal als cultuurgrond. Dit betekent dat de samenstelling niet gemakkelijk ideaal is voor de planten die we er gaan neerzetten. Bij het aanleggen van een tuin past men daarom vaak een basisbemesting toe. Hier vaak gebruik gemaakt van organische dierlijke meststoffen. Hierin is van alles wat in voorzien. Daarna is het verstandig om elk jaar bij te bemesten.
Dierlijke mest bevat wat meer voedingsstoffen dan compost en het houdt net als compost de bodemstructuur en het bodemleven in stand. Dierlijke mest is vers en in korrelvorm of poeder verkrijgbaar.
Verse mest geeft niet direct voedingsstoffen af, het moet eerst een beetje verteren. Gebruik bij voorkeur stalmest van minstens één jaar oud, vers koemest bevat ammoniak en kan wortels en bladeren van planten 'verbranden'.
In de tuin is een jaarlijkse gift van 2 à 3kg verteerde of gecomposteerde stalmest per vierkante meter meestal voldoende.
4.1.3 Toedienen van overige organische meststoffen
De overige natuurlijke meststoffen worden gebruikt als aanvulling op bemesting met compost of dierlijke mest. Zij activeren het bodemleven. Voorbeelden zijn beender- en bloedmeel (slachtafval), basaltmeel, lavameel (hard en zacht vulkanisch gesteente) en bentoniet (klei).
4.2 Anorganische meststoffen
Anorganische meststoffen worden meestal kunstmeststoffen genoemd, het zijn zouten die in de fabriek worden gemaakt. We verdelen ze in enkelvoudige- en samengestelde meststoffen of zuur- en basisch werkende meststoffen. Enkelvoudige meststoffen bevatten één voedingselement en samengestelde meststoffen bevatten meerdere voedingselementen. De meeste specifieke meststoffen zijn samengestelde meststoffen. In Belgie worden de kunstmeststoffen verdeeld door de groothandelaars zoals scoriethom, fertigreen, compo,.....waar de plaatselijk verkooppunten zich kunnen bevoorraden.
Toedienen van kunstmeststoffen
Het tijdstip van bemesten is afhankelijk van de oplosbaarheid van de meststoffen en de omstandigheden. Als je oplosbare meststoffen te vroeg gebruikt kunnen ze uitspoelen en ben je ze kwijt. Goed oplosbare meststoffen geeft men daarom in het groeiseizoen.
Kunstmest bestaat uit voedingszouten en ballaststoffen. Het is een scheikundig gegeven dat de meeste zouten goed oplossen in water en zwakke zuren. Deze meststoffen worden daardoor direct door de plant opgenomen of in een goed onderhouden bodem opgeslagen in het klei-humuscomplex. Als er buiten het groeiseizoen wordt gestrooid, spoelen ze gemakkelijk uit zonder dat de planten ervan hebben kunnen profiteren.
Overbemesting kan leiden tot te snelle groei van de planten. Het gevolg is zwakke planten, die kwetsbaar zijn voor ziektes en plagen. Wees voorzichtig met het gebruik van kunstmest. Kunstmestkorrels die de voedingsstoffen direct afgeven, kunnen planten 'verbranden'. Ze krijgen gele bladeren en verwelken. Gebruik daarom steeds chloorarme kunstmestkorrels in de tuin, deze zijn minder agressief. Het juiste tijdstip van bemesten is enorm belangrijk, vaak kan je niet bemesten omdat het te veel regent of juist te weinig regent. ook kun je beter niet mesten bij heel warm weer of bij een langdurige droogte.
Voorbeelden van kunstmeststoffen zijn blauwe korrel, floranid, roze korrel, cyanamide, perkla, ammoniaksulfaat, patenkali, kieseriet, ureum.